Ik was een jaar of twaalf. Op pianoles mocht ik inmiddels wat uitgebreidere stukken spelen. Rond die tijd begon me iets op te vallen aan het spel van mijn lerares. Er gebeurde iets als zij speelde. Iets wat ik niet terughoorde als ik zelf achter de piano zat.

Er zat iets speels in, iets creatiefs. Iets wat me trof, maar wat ik toen nog niet goed kon plaatsen. Het was niet alleen mooi – het was levendig. Persoonlijk. En toch wist ik niet waar het vandaan kwam.

Na verloop van tijd begon het te dagen. Het had niet zozeer met hard of zacht te maken. Ook niet met sneller of langzamer spelen. Er zat een twist in. Een soort eigenheid. Iets eigenwijs ook. En ik besefte: dit stond niet in de noten. Maar waar kwam het dan vandaan?

Langzaam ontdekte ik het geheim. Het zat in de timing. Bijvoorbeeld als er een melodietoon in de rechterhand samenviel met een basnoot in de linker. Op papier exact tegelijk. Maar zij speelde ze nét niet gelijktijdig. Een fractie verschil. Het scheelt niks en toch scheelt het alles.

‘Ik kan dat ook,’ moet ik toen hebben gedacht. Inmiddels hoef ik dat niet meer te denken – ik weet het. Ik kan het ook. En ongetwijfeld op mijn manier.

Want wat ik ook ontdekte: het is helemaal niet ingewikkeld, niet moeilijk, je kan het leren. Maar het kan wel veel betekenen. Voor de sfeer, de klank, de zeggingskracht van de muziek. Het maakt muziek soms mooier. Fraaier. Authentieker. Gevoeliger.